foto: Anja Brouwer
Jef Beerends
Jef is zijn eigen praktijk als coach en trainer begonnen in 1992 na een jaar met grote persoonlijke veranderingen. De opleiding tot aurareader en healer had hij toen reeds afgerond en opleidingen tot onder meer lichaamsgericht psychotherapeut en hypnotherapeut volgden. Maar deze opleidingen volgden eerder op zijn werk dan andersom. Zijn werk was verweven met zijn leven. Wat hij aan vele mensen om hem heen heeft overgedragen, heeft hij ook in boekvorm willen gieten. De proloog daarvan volgt hieronder: hoe Jef hier gekomen is.
proloog
Amsterdam, 27 februari 1945, hongerwinter. Buiten is het vochtig en koud.
Het is spertijd. Iedereen die na zonsondergang de straat op gaat, loopt gevaar om door de Duitse bezetters te worden opgepakt.
In de slaapkamer op de derde etage van de Maarten Harpertszoon Trompstraat nr. 3 is het donker. Ook in huis is het vochtig en koud. De ramen zijn verduisterd.
Een man ligt met pleuritis in bed. Zijn vrouw ligt naast hem, verzwakt en acht maanden zwanger. Hij wordt door haar wakker gemaakt uit een onrustige slaap. Beiden hebben geen idee hoe laat het is. De vrouw kijkt angstig naar haar man. Haar weeën zijn inmiddels zo hevig dat ze probeert met een fluitende uitademing de krampen te controleren. Terwijl ze zacht kreunt, dringt ze er bij haar man op aan dat hij de dokter gaat halen.
Op straat zakt de man in elkaar. Hun dochter van bijna drie en zoon van bijna twee liggen te slapen in de kinderkamer aan de andere kant van de gang.
In bed bevalt de vrouw van haar derde kind. Onder de dekens houden baby en moeder elkaar warm, terwijl zij wacht. Op de dokter. Op haar man. Op wat er gebeuren gaat. Ze durft het kind dat tussen haar benen ligt niet aan te raken. Ze is in een roes waarin ze voortdurend wegzakt. Hoe lang wacht ze nu al? Ze heeft geen idee van tijd. Ze voelt zich verdoofd, ze is er niet helemaal bij.
‘Ik moet iets doen’, gaat door haar heen. Ineens is ze klaar wakker. Ze bonkt op de vloer. De gealarmeerde benedenbuurvrouw snelt naar boven en vindt haar, mager van de honger en rillend van kou en uitputting. De buurvrouw heeft aan één blik genoeg en snelt de trappen af naar buiten. Daar vindt ze de man, in elkaar gezakt, op de stoep. Ze sleept hem een portiek in en haast zich naar de dokter, die ze kort op de hoogte brengt. Die pakt zijn jas en dokterstas en gaat meteen met haar mee. Even later ziet de vrouw de dokter met de buurvrouw de slaapkamer binnenkomen. Met haar man tussen hen in.
De navelstreng wordt doorgeknipt. Met het warme water uit de kruik van de buurvrouw wordt de baby gewassen. De baby wordt door de dokter in de armen van zijn moeder gelegd.
Dan begin ik te huilen.
41 jaar later neemt mijn leven een dramatische wending. Een maand na mijn vader overlijdt Lena, mijn vrouw. Aan kanker. Na een ziekbed van negen maanden, waarin ik intens contact met haar heb. Niets is verzwegen. Alles is uitgesproken. Het verdriet, de wanhoop, de angst, de boosheid. En de machteloosheid. Gevoelens delen geeft kracht. Het zijn de onvergetelijke, mooiste, indringendste negen maanden van mijn leven geweest.
Een maand langer dan mijn moeder zwanger van me was, bedenk ik me als mijn moeder me vlak daarna het verhaal over mijn geboorte vertelt. Ik was naar haar toegegaan met de bedoeling echt contact met haar te maken. De keer ervoor voelde ik onderweg naar haar toe zo’n enorme weerstand dat ik rechtsomkeer maakte en was gaan zeilen. Pas in de boot realiseerde ik me dat ik geen zin had omdat ik eigenlijk geen echt contact met haar kón maken. Ik voelde me er ellendig over. Als ik wist hoe ik in hemelsnaam wel met haar in contact kon komen, zou ik haar met plezier opzoeken. En nu ben ik eindelijk in staat de juiste vragen te stellen, de juiste innerlijke houding te vinden.
Natuurlijk kende ik de verhalen over die ellendige hongerwinter. Wist ik dat mijn vader op straat lag terwijl mijn moeder mij aan het baren was. Dat er geen eten was, karige maaltijden bestaande uit uien en bloembollen. Met mijn poepbroeken als resultaat: die vreselijk vieze baby, zoals de vroedvrouw me tot ergernis van mijn moeder noemde. Ik snapte hoe moeilijk het was geweest in de oorlog. Maar dat ik lange tijd tussen haar benen had gelegen zonder dat ze me had aangeraakt…. ik ben verbijsterd.
Ik voel een schrijnende pijn. Ik voel eenzaamheid. Ik voel me verlaten. En tegelijkertijd voel ik de pijn van mijn diepste verlangen. Een overweldigende verscheurdheid welt in mij op, uit een diepte die ik niet ken. Een oeroud hartverscheurend verdriet maakt zich voelbaar. Het is alsof er diep in mij iets op zijn plek schuift.
Na dit gesprek met mijn moeder zijn er mensen met soms de meest schrijnende verhalen die mij opzoeken, met indringende levensvragen. In die gesprekken ontstaat contact en breken inzichten door. Vaak heb ik geen idee waar mijn antwoorden vandaan komen. Ik hoor mezelf dingen zeggen waar ik verbaasd over ben. Ik bemerk dat ik tegen anderen zeg, wat ik tegen mezelf te zeggen heb. Kennelijk zijn ook de mensen die bij me komen, blij met de gesprekken. Ze verwijzen anderen naar me door. Voor ik het weet, heb ik een praktijk. Ben ik coach, train ik mensen.
je gaat het pas zien, als je het doorhebt
– JOHAN CRUIJFF –